Het is een vroegertje vandaag; vertrek 6:00 uur. We hebben
besloten op de eerste wandeldag naar de startplaats te rijden. De vorige keer
waren we een dag ervoor (een vrijdag) in de middag naar Limburg gereden. Het
was toen zo ontzettend druk op de weg, dat we hebben besloten op de rustige
zaterdagochtend naar de wandellocatie te rijden. De Brouwertjes rijden een
kwartier voor Jan en Foekje de afrit af en zetten koers richting het zuiden. We
spreken af onderweg bij een tankstation een bakkie troost te doen. We houden
contact.
De koffie voorbij gereden
Net voorbij Arnhem ontvangt Foekje een appje van Tineke dat
zij op de parkeerplaats ‘De Schaars’ staan. Jan stelt al snel vast dat zij die
parkeerplaats inmiddels al zijn gepasseerd. En terwijl Hotze, Tineke en Hein
zich tegoed doen aan vers gezette koffie schieten Jan en Foekje over Neerlands
vierbaans wegen. Zij rijden in één ruk door naar de finishplaats. Bij de gebouwen
van buitenplaats Watersley, parkeren ze de auto op een groot parkeerterrein dat
direct aan de wandelroute is gelegen. Het complex van gebouwen dateert van
origine uit de vijftiende eeuw en is eeuwen lang bewoond door diverse adellijke
families. Van 1895 tot 1967 werd het bewoond door paters van de Duitse
Franciscanen. Nu behoort het toe aan Pepijn en Paulus, een stichting voor
mensen met een verstandelijke handicap. Een klein half uurtje later arriveert
de rode Focus. Het is donker weer en enigszins frisjes te noemen. De
voorspelling is dat het donker weer zal blijven, maar wel droog.
Mistig in de auto
We pakken de bagage van de ene in de andere auto over en rijden
dan in het rode vehicle naar de plaats waar we de vorige keer zijn geëindigd. Daar,
in de auto, drinken we een kop van het zwarte brouwsel dat Tineke een paar uur
daarvoor van koffiebonen heeft getrokken. We blijven in de auto zitten om de
warmte een beetje aan ons te houden. Maar omdat we in de auto onze koffie
drinken beslaan in no-time de ruiten. Je zou kunnen denken dat het spontaan
mistig wordt. De wandelschoenen worden aangetrokken en daar gaan we weer.
Tineke, die haar wandelstok tegen de auto aan heeft gezet, loopt zonder stok
weg waarop Jan zo behulpzaam is hem voor haar mee te nemen. Als we een paar
honderd meter gevorderd zijn merkt ze dat ze haar wandelhulpje niet bij haar heeft
en wil ze rechtsomkeert maken. Maar, net op tijd reikt Jan haar de stok aan.
De paden voeren ons door landerijen waar tot voor kort het
mais stond. Het gemis aan het hoge gewas geeft ons zicht op de omgeving. Jammer
dat het een beetje heiig is. Achter een boerderij staan een paar vleeskoeien in
een drassig weiland. De stier heeft zeker een hekel aan natte voeten want hij
is met zijn voorpoten in de voerbak gaan staan. Hij staat tegen het hek, wat
uit afgedankte vangrail bestaat, en laat zich gemakkelijk aanhalen. Het beest
heeft een immens grote kop. Ruimte genoeg om hem te kroelen.
Slek; is dat een fietser?
In het plaatsje Slek (nog nooit van gehoord) worden we door
een bewoner gevraagd of we het Pieterpad wandelen. We kunnen niet anders dan
deze vraag bevestigend beantwoorden. “In dat geval”, antwoordt de vriendelijke
heer: “bent u verkeerd gelopen”. En inderdaad. De GPS geeft aan dat we niet
on-course zijn. De Slekkenaar vertelt dat hij regelmatig ‘verdwaalde’
wandelaars het goede pad moet wijzen. Via een omweg komen we snel weer op de
route en wandelen het dorp uit.
Mooie paden, lelijke bomen |
Nu nog een geweer over je schouder Hein |
Landmijnen
Het pad gaat verder langs een sloot waarvan het water
kraakhelder is. Door zijn lage ligging is het pad nat en drassig. Jan scheidt
zich van de groep af en zoekt iets hogerop in het weiland zijn pad. In de
flankerende bosrand staat een (waarschuwings)bord waarvan de tekst niet meer te
lezen is. Foekje roept vragend wat er op het bord staat. Jan roept terug: “Pas
Op LANDMIJNEN”. Bezorgd gilt Foekje dat ik me onmiddellijk weer bij de groep
moet aansluiten. Jan volhardt in het kiezen van zijn eigen route en meldt, als
we bij het toegangshek weer samenkomen, dat er niets op het bord stond en dat
er van enige gevaar zetting geen sprake is (geweest).
Modderige paden
We wandelen via een prachtig weggetje richting de Duitse
grens. Als we de grens passeren gaat de macadamweg over in een zandpad. De
landerijen rondom ons zijn ondergelopen. Na een paar bochten bereiken we een
lang recht modderpad. Op het pad lopen is onmogelijk door de vele plassen en de
zachte ondergrond waar we tot onze enkels in weg zakken. Langs de kant van het
karrenpad zoeken we, zo goed en zo kwaad als het gaat, onze weg. Het
wandeltempo neemt hierdoor sterk af. Op een gegeven moment komt ons een hardloper
tegemoet die midden op het pad blijft rennen. De modder spat alle kanten op en
hijzelf ziet er niet uit. Maar hij blijft schijnbaar onvermoeid doorgaan.
Respect; dat wel natuurlijk.
Net op het moment dat we denken dat het pad wat beter wordt maakt de route een haakste bocht naar links. Wat we daar ontwaren maakt ons niet vrolijk. Een tractor heeft diepe sporen in het pad getrokken die vol modder en water staan. Met moeite vinden we onze weg in deze blubber.
Wilgen passen goed in dit drassige landschap |
Modder, modder en nog eens modder. Een beetje in de berm lopen kan nog net |
Net op het moment dat we denken dat het pad wat beter wordt maakt de route een haakste bocht naar links. Wat we daar ontwaren maakt ons niet vrolijk. Een tractor heeft diepe sporen in het pad getrokken die vol modder en water staan. Met moeite vinden we onze weg in deze blubber.
Als we het asfalt weer bereiken blijkt dat we in het Duitse
dorpje Isenbruch zijn aangekomen. Dit dorpje heeft niets wat aantrekkelijk is.
Het enige waar ‘dieses Dorf’ toch noemenswaardig door is, is dat het het meest
westelijke ‘Ortschaft’ van Duitsland is. Dit stukje Duitsland is -net als
Elten- na de Tweede Wereldoorlog als “Wiedergutmachung” aan Nederland gegeven.
In 1963 werd de grenswijziging -tegen betaling- weer ongedaan gemaakt.
Op het asfalt stampen we de modder van onze schoenen en
hopen op een goed en schoon vervolg van de etappe, maar het droge stuk verharde
weg is maar voor korte duur. Vlak nadat we een drukke weg oversteken staan we
weer met de voeten in de natte modderige aarde van het volgende karrenpad.
Achter het witte gebouw ligt Millen; verborgen voor de welwillende fotograaf |
Geen kasteel? Dan maar een foto van de fraaie oprijlaan |
Na een dikke kilometer komen we aan in Millen. Een Duitse
plaats waar het gelijknamige kasteel is gebouwd. Kasteel Millen, tegenwoordig
nog maar een ruïne, behoorde toe aan Gelre. Merkwaardig is, dat het slot in
Nederland staat maar de bijbehorende watermolen op Duits grondgebied. De ‘Rode
Beek’, de staatsgrens van 1815, vormt een vijftal kilometers de scheiding.
Doordat het gebied rondom de ruïne privéterrein is, is er, zeer tot Jan zijn
ergernis, niet een fatsoenlijke foto van te maken.
We zitten niet alleen op het Pieterpad maar ook op de pelgrimsroute naar Santiago de Compostella |
We steken de grens over en lopen dan langs de Geleenbeek
richting Sittard. De snelstromende beek is de langste beek van Nederland. Als uit
het niets doemen de buitenwijken van Sittard op. De bebouwing straalt dezelfde
saaiheid uit als alle naoorlogse wijken in Nederland. Langs de beek vertoeven
veel eenden die, als wij in de buurt komen, in het water springen en door de
snelheid van het stromende water en hun eigen zwemslagen, als kleine
speedbootjes door het water schieten. In de hoge bomen langs de oevers zijn
aalscholvernesten gebouwd. De vogels hebben, zoals aan de bomen en
onderliggende struiken te zien is, de boel er behoorlijk onder gescheten. En
net op het moment dat Hotze en Tineke een boom passeren waarin een groot nest
is gebouwd, vliegt een aalscholver weg en dropt op hetzelfde moment zijn of
haar onwelriekende stront. Hotze weet de rondvliegende spetters op handige
wijze te ontwijken, maar de ongelukkige Tineke kan de ‘dans’ niet ontspringen.
We mogen er eigenlijk niet om lachen maar eerlijk is eerlijk; een kleine
glimlach kunnen we niet onderdrukken. Foekje en Hein helpen om de strontspetters
van de kleding en rugtas te vegen. De andere heren schuifelen gnuivend verder.
In het centrum van Sittard is het een drukte van belang. In
de straat waar een buste van wellicht de meest bekende Sittardenaar Toon
Hermans staat, zitten twee poezen achter een raam zich aan het voorbij
wandelende publiek te vergapen. Toon zou hier een leuk versje op hebben kunnen
geschreven. Foekje blijft staan kijken naar de beesten die de meest gekke capriolen
uithalen. Maar hoe jammer misschien ook voor Foekje, we moeten verder. Op een
T-splitsing bevindt zich aan de overkant een winkel van Bakker Bart. “Wie wil
er koffie met gebak?” blijkt een overbodige vraag. We spurten bij Bart naar
binnen.
Jan heeft gisteren op internet gezocht naar een restaurant
waar wij straks, nadat we ons bij ons overnachtingsadres hebben gedoucht en
opgerakeld, een vorkje kunnen prikken. Hij stelt voor om bij een van de plaatselijke
Grieken te reserveren. Het lijkt ieder een goed plan waarop Jan de telefoon ter
hand neemt en voor acht uur een tafel voor vijf regelt.
We stappen weer op. Rechtsaf het stadsplein over waar een
groot rad zijn ‘passagiers’ naar reuze hoogte brengt. Ook staat er een grote
tent waarin een ijsbaan is. De jeugd van Sittard en omstreken schuifelt rond op
kunstrijschaatsen. Het feit dat de meesten van hen zich met moeite staande
kunnen houden geeft aan dat er geen talentvolle schaatsers aanwezig zijn. Jammer
eigenlijk; we zoeken concurrentie voor de zoon van Yep Kramer. De kerstmarkt
achter de grote kerk is teleurstellend. Hotze maakt er zijn rondje, maar wat
hij ziet kan hem niet echt bekoren.
Bij de rand van de bebouwing komen we bij de eerste heuvel
van het Limburgs mergelplateau. Het pad gaat langzaam omhoog. We ‘beklimmen’ de
Kollenberg. Langs de stijgende weg staan zeven kapelletjes met voorstellingen
over het leven van Jezus: de ‘Zeven Voetvallen’. Elk jaar gaat er in augustus
een processie de Kollenberg op. Het doel van de processie is de kapel van de
Heilige Rosa, stadspatrones van Sittard. Rosa leefde in Peru en was een zuster
die in 1668 door de paus heilig werd verklaard. In hetzelfde jaar werd Sittard
geteisterd door een ernstige dysenterie-epidemie. De bevolking werd opgeroepen
om tot de Heilige Rosa te bidden. En zie, de epidemie verdween. Uit
dankbaarheid werd toen op de Kollenberg deze kapel gebouwd.
De legende van de Bokkenrijders
Bij de kapel worden we aangesproken door een man, die
horende zijn tongval, zeker een Limburger en misschien wel een Sittardenaar is.
Hij vraagt of wij weten wat zich vroeger rondom deze kapel afspeelde. Dat weten
we niet, maar we zijn er wel benieuwd naar. De meneer vertelt het verhaal van
de Bokkenrijders.
Volgens het volksgeloof waren de bokkenrijders geesten die
op bokken door de lucht vlogen. Van dit volksgeloof maakte een bende gauwdieven
en inbrekers in met name Zuid-Limburg gebruik om de bevolking bang te maken. De
bokkenrijders waren een bende rovers die in de achttiende eeuw de Landen van
Overmaas onveilig maakten. De strooptochten waren over het algemeen gericht op
boerderijen en pastorieën.
Om toe te kunnen treden tot de orde van de bokkenrijders
moesten adspirant-leden eerst een eed afleggen. Hoe dit in zijn werk ging weet
de meneer niet precies uit te leggen, maar uit processtukken zijn wel enkele
vaste rituelen afgeleid. De eedaflegging vond o.a. plaats in de Rosakapel waar
de kapitein van de bokkenrijders hardop de eedformule voorlas. Het aspirant-lid
moest hem nazeggen met twee vingers, en soms de duim, omhooggestoken. Daarna
moest hij God afzweren en zijn trouw aan de duivel uitspreken. Vervolgens moest
het nieuwe lid beloven dat hij nooit en te nimmer, ook niet als hij gefolterd
zou worden, zijn medeleden zou verraden. Tenslotte schreef de kapitein de naam
van de eedaflegger in een boekje en moest de nieuw ingewijde bokkenrijder dit
document tekenen. Na voltooiing van deze ceremonie mocht de kandidaat zich als
een volwaardig lid van de bende beschouwen.
We bedanken de spraakzame meneer voor zijn uitleg en zetten
onze weg voort.
Doordat het vandaag zwaar bewolkt is, is het vroeg donker.
Dus, hoewel we vroeg zijn, is het toch al behoorlijk ‘tsjuster’. We dalen de
Kollenberg af via een ‘grubbe’ (een diep in het landschap uitgeslepen zandweg).
Zo nu en dan menen we dekking te moeten zoeken voor rondvliegende hagel,
afkomstig uit de dubbelloopse jachtgeweren van de in het naastgelegen weiland opererende jagers. Een roedel dubbel loopse jachthonden flankeert de jagers. We
krijgen niet de indruk dat ze iets raken. Om te voorkomen dat de jagers
elkaar beschieten, dragen zij felgekleurde hesjes.
Aan de andere kant van de heuvel dalen we een semi glibberig pad af en staan dan vrij plotseling op het parkeerterrein bij de finishauto.
Aan de andere kant van de heuvel dalen we een semi glibberig pad af en staan dan vrij plotseling op het parkeerterrein bij de finishauto.
Jan sommeert de reizigers om zonder schoenen aan in de auto
plaats te nemen. De zwaar bemodderde schoenen worden in de kofferbak
neergelegd. We bevinden ons op ongeveer twee kilometer van ons slaapadres in
Munstergeleen. De dames worden bij de B&B afgezet en kunnen zich gaan
douchen en verschonen. De heren rijden naar de startauto.
Om zes uur zitten we schoongeboend in het keukentje van de
tot Bed en Breudje omgebouwde boerderij. De gastvrouw schenkt vers gezette
koffie. Er worden herinneringen aan de wandeldag van vandaag opgehaald; het is
gezellig.
Avondje stappen in Sittard
Om zeven uur stappen we in de auto. We gaan naar Sittard
terug, immers we hebben om acht uur een afspraak bij de Griek. Net buiten het
centrum weten we een plekje voor de auto te vinden. De wandeling naar het
centrum is tien minuten, dat valt reuze mee. We zijn wat aan de vroege kant en
lopen daarom aan het Griekse restaurant voorbij. Het valt op dat het er reuze
druk is. We wandelen wat door het centrum en vergapen ons aan het reuzenrad op
het stadsplein.
Dan stappen we richting ons geëntameerde etablissement. Een
korte blik door de ramen doet ons vermoeden dat er voor ons geen plaats in de
herberg is. Navraag leert inderdaad dat we nog even geduld moeten hebben: “Een
half uurtje meneer?”
Een mooie groene tussenwoning |
Dit rad brengt je tot grote hoogte |
Het is koud op straat. Ideaal weer voor pinguïns |
De roze gloed op wangetjes komt niet van de kou of van de drank maar door de reflectie van de straalkacheltjes (?!) |
Op het stadsplein drinken we bij een taverne een glas lekker bier.
Dat we buiten kunnen zitten is te danken aan de warmtestralers die onder de
grote parasols zijn gemonteerd. Het moge duidelijk zijn dat het niet het bier
is dat ons een roze gloed op de wangen geeft, maar het rose schijnsel van de
warmtebron boven ons.
Als we ons dertig minuten later weer bij het restaurant
melden, is er nog geen tafel voor vijf vrij gekomen. We mogen binnen even
wachten; er komt zo een tafel vrij. En inderdaad, na ongeveer een kwartier
schuiven we, hetzij enigszins geagiteerd, aan aan een voor vijf personen te klein tafeltje. We krijgen de uitgebreide menukaart
aangereikt en bestellen en passant nog maar weer een biertje. Wanneer het aperitief
wordt geserveerd mogen we meteen van tafel wisselen.
Het eten is van goede kwaliteit en de porties zijn enorm. De
ouzo vooraf smaakt voortreffelijk, maar het konijn zou ook kip kunnen zijn
geweest. De vriendelijke garçon biedt ons, vanwege het feit dat we lang hebben
moeten wachten, het zoveelste biertje aan. Jan, de Bob van de avond, gooit het
met de kelner op een akkoordje en bestelt een colaatje. Goed gevoed en goed
doorschonken verlaten we rond half elf het inmiddels half lege restaurant.
De tocht naar de auto wordt een vrolijke tocht. Er wordt
onderweg heel wat af gegiecheld.
Laat op de avond betreden we de Monsterhoeve |
PS
Een week na de wandeltocht wordt ons het onderstaande artikeltje uit het Arnhems Dagblad van maandag 15 december 2014 toegestuurd.